Eibert den Herder

Eibert de Herder werd op 27 juli 1876 geboren als oudste kind van Teunis den Herder en Alijda Beekman. Teunis was schipper op de tjalk 'De Vertrouwen' en Eibert groeide vanaf zijn negende jaar van zijn leven op aan boord van dit scheepje.

Zijn eerste huwelijk, met Hendrika Elberta van Buerink (1904), duurde maar kort. Ze overleed in 1905. In 1912 huwde Eibert voor de 2de keer en nu met Gerritje Wilhelmina van Ommeren, uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren.

De jonge Eibert raakte al jong vertrouwd met het water want toen zijn moeder overleed was hij nog maar 9 jaar en besloot zijn vader zijn zoon mee te nemen aan boord van  hun 40-tons vrachtscheepje waarmee hij brandhout, timmerhout en veevoer vervoerde. Onderwijs genoot hij waar dat mogelijk was, in Amsterdam, Harderwijk of onderweg, en het was vooral praktisch onderwijs waarmee hij vertrouwd raakte.
 
Eibert den Herder bleef tot zijn dertigste levensjaar, met zijn vader varen, met een  onderbreking voor zijn militaire dienstplicht in Dordrecht. Rond 1905 keerde Eibert terug naar Harderwijk. Met zijn vader en zijn broer Beert begonnen ze een garnalenpellerij. De garnalen lieten ze vangen en het pellen werd uitbesteed aan thuiswerkers die in deze moeilijke tijden ‘thuis’ wat konden bijverdienen. De gepelde garnalen werden ingeblikt en de afzetmarkt lag vooral in Engeland. Ook in Amsterdam was men overigens gek op garnalen die daar in die tijd vers en als ‘goedkoop volksvoedsel’ te koop werd aangeboden.

De Zuiderzee was een rijke bron van inkomsten en jaarlijks werden er enorme hoeveelheden haring, paling, bot, ansjovis, spiering en garnalen gevangen. Het brakke water van de Zuiderzee was een veilige kraamkamer voor jonge vis en veel dorpen en steden aan de Zuiderzee profiteerden hiervan. Vader Teunis was een echte ondernemer, en gestimuleerd door de aanwezigheid van ansjovis kocht hij in 1890, samen met een visserman een kuilnet  en maakte enkele jaren lang fantastische vangsten.

Het ondernemen zat er dus al vroeg in, en spoedig voeren ook andere Harderwijker vissers voor de Den Herders die inmiddels ook met een vismeelfabriek waren gestart. Hier werd visafval en nest gedroogd, vermalen en tot dierenvoeders verwerkt dat zijn weg vond naar de eendenfokkerijen in Tonsel. Een nadeel van de visdrogerij was, dat de fabriek een enorme stank voortbracht die, vooral bij hogere temperaturen, niet te harden was.

De fabriek lag in het centrum van het stadje, op de plek waar nu de parkeerplaats van het Gemeentehuis ligt. Harderwijk telde in die tijd zo’n  7.500 inwoners en er waren 158 vissersschepen geregistreerd, waarop zo’n 10% van de mannelijke bevolking werkzaam was. Een echt vissersstadje dus.
 
Er waren in de loop van de eeuwen al diverse plannen gemaakt om de Zuiderzee af te sluiten en in te polderen maar in 1916 gebeurde er iets wat de aanzet gaf om deze plannen eindelijk uit te voeren. Een watersnoodramp bracht enorm veel schade aan steden en dorpen langs de gehele Zuiderzeekust en dat gaf de doorslag.
 
In 1918, honderd jaar geleden werd in de Tweede Kamer de Zuiderzeewet aangenomen en ingenieur Cornelis Lely, de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat werd belast met de uitvoering van dit plan. Eibert den Herder was in die tijd vooral druk met zijn ondernemingen. Naast zijn vismeel-fabriek en belangen in de visserij begon hij met broer Beert een kalkzandsteenfabriek. Daarnaast had hij belangen in de landbouw en productie van o.a. jam in de Betuwe. Als hij kansen zag, maakte hij direct plannen, zijn broer Beert was meer realist en de man van de cijfers. Eibert de Herder was vooral ideoloog en innovator, de man van de ideeën.  Hij presenteerde zich graag als industrieel.  

In Harderwijk ergerde hij zich vooral aan de trage vooruitgang van de economie. Een van de oorzaken daarvan was de slechte bereikbaarheid per schip en dat was een feit. De haven, die pas in 1900 was aangelegd, was ondiep en slecht bevaarbaar door verzanding en Den Herder pleitte dan ook voortdurend voor de aanleg van een vaargeul. Dat deed hij in de Ondernemersvereniging maar ook in de C.H.U voor welke partij hij een gemeenteraadszetel innam. De manier waarop hij zijn streven kracht bijzette leverde hem  veel conflicten op, vooral met burgemeester Kempers, die het allemaal niet zo nodig vond. Maar ook de manier waarop hij dat deed, drammerig, confronterend, niet bereid tot compromissen, leverde weerstand op. Toch kreeg Den Herder het uiteindelijk voor elkaar, in 1925 werd een begin gemaakt met het uitbaggeren van de vaargeul en werd Harderwijk ook bereikbaar voor grotere schepen.

Den Herder had inmiddels met een aantal stadsgenoten de grote voordelen van een reguliere stoombootdienst besproken en gezamenlijk investeerden ze in de aankoop van een schip. In 1926 voer onder grote belangstelling de raderboot Stad Harderwijk de haven binnen. Het werd een groot succes en naast vracht werd vooral de passagiersvaart succesvol. Honderden mensen uit de Randstad maakten een dagtochtje naar Harderwijk of scheepten in voor een vakantie op de Veluwe. Het was zo’n succes dat spoedig een tweede schip in de vaart kwam de Uddelermeer. In de eens zo rustige vissershaven werd het een drukte van belang.  

De Holland Veluwe Lijn bleek een winstgevende onderneming en in 1927 werden in totaal 22.000 passagiers vervoerd. Een beurtschipper in Harderwijk, met de toepasselijke naam Barend Schipper, zag hierdoor ook mogelijkheden en bracht ook een schip in de vaart, de 'Burgemeester Kempers', mogelijk in een poging in elk geval de burgemeester aan zijn kant te krijgen. De beide reders gingen de concurrentie aan en Den Herder investeerde in een derde schip 'Kasteel Staverden'.

Het was in zijn tijd het grootste binnenvaart passagierschip van zijn tijd en was voorzien van allerlei moderne snufjes. Zo was er zelfs elektriciteit aan boord. De Kasteel Staverden was een wonder van zijn tijd, het schip kon echter niet draaien in de haven zodat aan de kop van de haven een zwaaikom moest worden aangelegd. Ongelukken waren echter niet altijd te voorkomen en de vissers zullen wel gemopperd hebben op de grote ijzeren schepen met hun enorme waterverplaatsing. Ook Barend Schipper bracht een tweede schip in de vaart, zodat Harderwijk in korte tijd de thuishaven werd van vijf grote schepen. Dat moest wel een keer mis gaan…
 
En dat gebeurde dan ook. De twee reders stelden hun tarieven naar beneden bij om vooral op prijs te kunnen concurreren en toen ook de economische crisis van 1929 losbarstte ging het mis. De aandelen van de Holland Veluwe Lijn werden overgenomen en Den Herder raakte zijn rederij kwijt. Hij mocht nog een poosje blijven als directeur en toen hij, door nood gedwongen, ook op zondag de haven van Harderwijk aandeed werd hem dat in de behoudende vissersgemeenschap van Harderwijk zeer zwaar aangerekend.
 
Hij besteedde inmiddels veel tijd en energie aan zijn strijd tegen de dreigende inpoldering van de Zuiderzee, wat ten koste ging van zijn zakelijke belangen. Die liet hij vooral aan zijn broer Beert over. Den Herder belegde bijeenkomsten, sprak overal vissers toe, schreef kranten    vol met ingezonden stukken en bracht tientallen brochures uit over de dreigende teloorgang van de Zuiderzee. In een poging om politiek invloed te krijgen ging hij over tot de oprichting van de Zuiderzee partij, maar door een combinatie van naïviteit en onbenulligheid leidde dat niet tot een zetel in de Tweede Kamer. Misschien maar gelukkig, want zoals in de Gemeenteraad van Harderwijk al was gebleken miste hij de politieke vaardigheden om zijn doelen te bereiken. De Zuiderzeepartij ging roemloos en zonder zetel ten onder.

Ook de kalkzandsteenfabriek bracht niet het succes waar op was gerekend en eind jaren ’30 werd de fabriek gesloten. In de visdrogerij experimenteerde Den Herder nog met ingeblikte ‘gebakken vis’ 'niet van echt te onderscheiden . De grote pech zat hem hierin dat door de oorlog de aanvoer van Noordzee-haring stagneerde en er ook van export naar Engeland, bij uitstek het land voor visconserven, geen sprake meer kon zijn. Den Herder experimenteerde nog met visworst en ander producten op basis van vis, maar een serieus karakter kreeg dit nooit.
 
In de oorlog werden de schepen van de Holland Veluwe Lijn gevorderd door de bezetters. De Uddelermeer werd zelfs als Duits patrouilleschip ingezet en het vlaggenschip Kasteel Staverden ingericht als ziekenboot voor gewonde Duitse soldaten. Na de oorlog kwamen de schepen ernstig beschadigd uit de strijd. Den Herder was in die tijd, om toch maar zinvol bezig te zijn, overgegaan op het schilderen van tientallen scheepstaferelen en het schrijven van een tweetal romans, ‘Brak water’en ‘Het goud der zee’. De scheepstaferelen maakt hij alvast omdat hij zich inzette voor het Zuiderzeemuseum, dat als pleister op de wonde en als compensatie voor het verlies aan visserijinkomsten naar Harderwijk zou komen. Helaas voor Harderwijk en Den Herder ging dat museum naar Enkhuizen.

Aan het eind van zijn leven heeft Eibert den Herder misschien niet zo voldaan op dat leven kunnen terugkijken. Zijn grote missie, het tegenhouden van de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee was mislukt. Bij zijn eigen stadje Harderwijk bouwde men inmiddels aan de dijk naar Lelystad! Zijn ondernemingen waren ter ziele en zelfs het door hem gewenste museum werd in Enkhuizen gerealiseerd. Ook de afsluitdijk hield het voorlopig nog probleemloos.  
 
Toch kunnen we bewondering voor deze man hebben, zijn tomeloze energie, zijn enorme wilskracht en zijn doorzettingsvermogen spreken tot de verbeelding. Hij was grotendeels autodidact en toch innovatief en creatief ondernemend bezig.
 
Dat zijn ondernemingen niet succesvol werden was mede het gevolg van twee Wereldoorlogen en de handelsbelemmeringen die daaruit voortkwamen  en de enorme economische crisis van 1929 die hij als ondernemer moest trotseren. De strijd tegen de inpoldering was de strijd van een eenling tegen een machtige overheid. En dat in een tijd dat ‘gezagsgetrouw zijn’ de absolute norm was. Den Herder legde zich daar niet bij neer en dat valt hem te prijzen. Natuurlijk hoeven we niet voorbij te gaan aan zijn aan grootheidswaan grenzende fantasie en zijn compromisloze drang zijn doelen te bereiken, maar ondanks dat was het een bijzonder gedreven en initiatiefrijk mens.

Het verhaal is nog niet ten einde: een aantal van zijn acht kinderen was, evenals hijzelf, behept met ondernemersvirus en die zagen in het naoorlogse Harderwijk volop nieuwe mogelijkheden. De zoons Frits en Coen begonnen een met een paar kleine rondvaartboten een rederij (later werd ook het grote schip 'Kasteel Staverden weer opgekocht) en met een paar vrachtwagens zand werd een strandje opgespoten met een theehuis, een speeltuin en een poeltje met een paar zeehonden. Dit werd de basis voor het latere Dolfinarium, de nering van zoon Frits.    Coen ging verder dit strand en speeltuin en zijn passagiersschepen in het latere Rederij Flevo. Egbert exploiteerde Restaurant IJsselmeer waar duizenden bezoekers op de koffie kwamen voordat ze Harderwijk introkken. Het vormde de basis voor de toeristenindustrie waar de welvaart van Harderwijk ook tegenwoordig nog grotendeels op drijft. Dat standbeeld van Eibert den Herder, bij het gemeentehuis in Harderwijk, is dan ook volkomen op z’n plaats…

Kunstwerk Eibert den Herder Harderwijk

Agenda - Eibert den Herder festival 7 juli 2018