Later als ik groot ben

Soms stellen kinderen best confronterende vragen. ‘Mamma, wat wil jij worden als je later groot bent?’, is er zo’n een. Zij weten het wel. De oudste wil politieagent worden, bouwer en autocoureur. De jongste wil net als zijn broer bij de politie, met een side-job als motorracer.

Toen ik vijf was, wilde ik schrijver worden, moeder, zendeling, kraamverzorgster en juf.

Toen ik moeder werd, heb ik een beetje mogen proeven van de beroepen kraamverzorgster en juf. Daar blijk ik niet voor in de wieg gelegd. Schrijver kun je niet worden, dat ben je, leerde ik. De zending kriebelt nog volop.

Het (waarschijnlijk ietwat geromantiseerd) beeld van het gezin dat uitgezonden wordt, bleek niet verenigbaar met hoe mijn gezin was. En nu, na de scheiding, is buitenland geen optie meer. De kriebel werd gekrabt en verdween naar de achtergrond. Tot afgelopen zondag.

Voor in de kerk stond een vrouw, niet de jongste meer, ik gok dat ze achterin de zestig was. Ze vertelde over haar tijd in het Midden-Oosten, waar ze werkte onder christen-Arabieren en Joden. Ze was nu even in Nederland, wachtend op haar visum voor Israël. Ondertussen leerde ze Arabisch.

De ‘later, als ik groter ben’ gaat hier niet op, want vanaf een bepaalde leeftijd zet juist de krimp in, maar mensen, wat een perspectief kreeg ik ineens. Mijn leven is niet bepaald. Er is altijd nog een ‘later, als ik ouder ben.’