Een spectaculaire ontsnapping

Harderwijk Herdenkt 75 jaar Vrijheid. Samen herdenken, beseffen, beleven en vieren. Elke dag publiceren wij een artikel uit de speciale uitgave van de historische vereniging Herderewich. 

Dit verhaal is een bewerking van een publicatie in het Historisch Jaarboek 1995 van de historische vereniging Herderewich. Mooij is in 1994 tijdens zijn bezoek aan Hierden geïnterviewd door A. van Eeden en H. Schiffmacher. Hij woonde na de oorlog in Canada.

Rein mooij: “Vanaf de tijd dat de illegaliteit een deel van mijn leven werd, had ik me ingeprent: geen paniek en probeer te ontsnappen”. Harderwijker Rein Mooij is bekend geworden door zijn verzetsactiviteiten in de oorlog. Zijn vader had drukkerij Mooij in de Vijhestraat. na de arrestatie in januari 1945 weet hij op spectaculaire wijze te ontsnappen. 

Zijn verhaal
“Toen de oorlog begon zat ik in militaire dienst bij de verbindingen. Zelf heb ik als militair geen oorlogsacties meegemaakt. Na de capitulatie werd het leger ontbonden en kreeg ik een baan bij de distributiedienst in Harderwijk. Mijn verzetsactiviteiten begonnen toen er jongens werden opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Velen doken onder. Ze zaten zonder bonkaarten waarmee je schaarse artikelen en vooral levensmiddelen kon kopen.  Af en toe regelde ik illegaal bonkaarten, maar dat gebeurde nog niet georganiseerd. Als jongeman was ik vooral geïnteresseerd in avontuur. Vaderlandsliefde kwam pas later ”.

Mooij had contact met mensen van de verzetskrant Trouw. Hij kwam terecht in de verzetsgroep in Hulshorst. Ook zijn broers waren bij het illegale werk betrokken. Op een bepaald moment moet Mooij vanwege zijn activiteiten onderduiken, net als zijn broers. Beide broers zijn later opgepakt en gefusilleerd.  

“Ik zat ondergedoken bij Teunis Schuurkamp in Hierden. Hem kende ik van een landbouwcursus die we samen hadden gevolgd.  Op 13 januari 1945 was er een inval. Vermoedelijk hadden de Duitsers een tip gekregen van een bang geworden lid van de verzetsgroep. Ik sliep in de bedstee in de kamer. Het was winter, er lag sneeuw en het vroor. Ik hoorde krakende voetstappen in de sneeuw. Het was spertijd en als je dan voetstappen hoorde, wist je dat er iets fout zat. Ik dook naar een gangetje waarin een kelderluik zat en ging de kelder in. 

De Duitsers gebruikten zaklantaarns, maar ontdekten het luik gelukkig niet. Toen kwam een Duitser alsnog  terug. Ik probeerde het luik van binnenuit  nog vast te houden om de indruk te wekken dat het klemde. Dat mislukte. Vluchten was eigenlijk onmogelijk, het huis was omsingeld. Ik hoorde: “Wir haben  ihm gefunden”. Ik gaf een Duitser een klap en probeerde toch te vluchten. Bij de deuropening werd ik getroffen door een paar kogels.”

De gewonde Mooij werd naar Westerholt gebracht. Dit gebouw deed in de oorlog dienst als een soort militair hospitaal. “Ik werd boven op een zaal met een handboei aan het bed geketend. Ik had een kogel in mijn been en in mijn heup. De dokter dacht dat ik het niet zou halen. Daardoor verslapte de aandacht op mij. De volgende dag kwam de Grüne Feldpolizei de handboei afdoen. Ik probeerde de schijn op te houden van een ernstig gewonde.  

Toen kwam de gedachte bij me op te ontsnappen. Gekleed in een pyjamajasje, zonder broek, sokken en schoenen, wachtte ik op mijn kans. Een Duitse soldaat vroeg ik of ik naar het toilet mocht. Ik zei dat het koud was op de gang en ik vroeg om wat kleren. Hij twijfelde, maar ik kreeg ze. Ik liep naar de gang. Daar zat een jonge Duitser te schrijven, een brief of zo. Ik wachtte tot 1 uur ’s nachts, de ademhaling van de Duitser verried dat deze sliep. Met pijn en moeite en met een deken omgeslagen liep ik naar de trap. Dat ding kraakte enorm. In de gang probeerde ik een aantal deuren…op slot. De derde deur ging open en ik kwam uit in een serre aan de kant van de Smeepoortstraat. Het was spertijd en mijn opvallende kleding was geen voordeel. Ik slaagde erin om in de Doelenstraat te komen. Daar woonde een familie waarvan ik met de zoon bevriend was. Het was te gevaarlijk om daar te blijven, vlakbij Westerholt. De vader des huizes had een slecht hart en mijn nachtelijk bezoek bezorgde hem een hartaanval. Gelukkig liep dat goed af”.

Vanuit de doelenstraat bereikte Mooij de Luttekepoortstraat. Slager Hoeve was zijn volgende hoop. “Toen ik het steegje in liep, hoorde ik fietsbanden knerpen in de sneeuw. Net op tijd glipte ik de staldeur in. Hoeve was niet thuis; omdat hij weleens clandestien slachtte. Hier blijven was te gevaarlijk. Van mevrouw Hoeve kreeg ik pantoffels. Ik heb veel geluk gehad. Met mijn kleding en manier van lopen moest ik wel argwaan wekken. Ik klopte in de Grote Poortstraat bij bekenden aan. De vrouw schrok enorm. Ik kon er niet terecht. Ik overwoog me te melden bij het politiebureau aan de Kuipwal. Misschien zou ik een “goeie agent” aantreffen die dienst had. Maar dat zou zonde zijn van de moeite en de geleden pijn.”  

Na enkele omzwervingen kwam Mooij terecht op de Scheepssingel. daar woonde een bekende familie. “Het is grappig dat je je later details herinnert die totaal niet belangrijk zijn. In het huis op de Scheepssingel ging een deur op de gang open. Ik keek rechtstreeks in de slaapkamer van de dochter die een hevig armgebaar maakte om duidelijk te maken dat de slaapkamerdeur openstond. Op dit adres durfden ze het niet aan mij onder te brengen.” 

Via de Rabbistraat en de Vischmarkt probeerde Mooij de achteruitgang van het Piusziekenhuis te bereiken. Mooij vervolgt: “De achterdeur zat op slot. Ik gokte toen maar op de hoofdingang in de Bruggestraat. Dat was link. Ik trok aan de bel. De galm van de bel, die doorklonk in de gang, is me nog lang bijgebleven. In de deur ging een luikje open en een nonnetje vroeg wat ik wilde. Of ik moederoverste Ligorio kon spreken en ik noemde mijn naam. Met de moederoverste  had ik eerder contact gehad in verband met distributiekaarten. Ik werd opgevangen, gewassen en dronk een beker chocolademelk. Ook die chocolademelk proef ik nog steeds. Hoe de zusters het aangedurfd hebben mij binnen te laten vind ik bijzonder. Ze namen grote risico’s met al die andere onderduikers en Joden in huis.”

Dokter Mijnen heeft Mooij vervolgens onderzocht. Hij kon niet in Pius blijven.  Via bakker Poelgeest in de Hondegatstraat en het huis van mevrouw Smink aan de Kampweg,  kwam Mooij voor kortere tijd in sanatorium Sonnevanck terecht.  Toen ze in Westerholt ontdekten dat patiënt Mooij ontsnapt was, was de eerste reactie van de duitsers, dat een zwaargewonde wel naar het Piusziekenhuis zou gaan. Al heel vroeg stonden ze bij het ziekenhuis op de stoep, maar moederoverste wist natuurlijk van niks en een katholieke duitse soldaat kon natuurlijk niet aannemen dat een non de waarheid niet sprak.

’’Toen ik wat beter kon fietsen ben ik naar Leuvenum gegaan. Ene tante Jo was mijn nieuwe gastvrouw. Zij woonde in een dependance van hotel de Zwarte Boer. In het gastenverblijf van het hotel zat de Grüne Polizei. Ik herinner me nog goed dat ik in de keuken zat. Er kwamen twee Duitsers binnen die thee wilden zetten en om kokend water vroegen. Een van de soldaten kwam naast me zitten, keek me aan en vroeg wat ik hier deed. Ik zou toch in Duitsland horen te werken? Ik zei dat ik Amsterdammer was en difterie had gehad en hier nu aan het herstellen was. De Duitsers waren panisch voor besmettelijke ziekten, wist ik. Ze vertrokken spoorslags.”

Mooij is tot het einde van de oorlog in leuvenum gebleven. Hij vindt dat hij veel geluk gehad heeft en is dankbaar voor de hulp.  Verhalen over bloedsporen en bloedhonden, zoals die later in de krant hebben gestaan, vindt hij weinig overeenkomen met de werkelijkheid.  

Dit artikel is bewerkt door John Wetzels (oud-docent geschiedenis RSG Slingerbos)